Lecherleidingen
Het meten van de golflengte met behulp van de Lecherleiding
Een Lecherlijn bestaat uit twee draden of staven zonder isolatie die op een bepaalde afstand van elkaar naast elkaar lopen. De afstand tussen de twee geleiders is niet kritisch maar moet een deel van de gezochte golflengte zijn; de afstand kan variëren van minder dan een centimeter tot meer dan een decimeter. De lengte van de draden is afhankelijk van de golflengte waar het om gaat; lijnen om metingen mee te doen zijn meestal enkele golflengten lang. Omdat de lijnen op gelijke afstand zijn uitgespannen spreken we van een voedingslijn waar radiogolven met de snelheid van het licht worden getransporteerd. Eén eind van de lijnen is verbonden met de bron van de RF energie, bijvoorbeeld de uitgang van een radiozender. Aan het andere eind zijn de lijnen met elkaar verbonden door een geleidend staafje. Deze aangebrachte kortsluiting zorgt ervoor dat de radiogolven worden gereflecteerd. De golven die van de kortsluiting terug lopen ontmoeten de golven die door de zender worden uitgestuurd waardoor er een sinusvormige staande golf van spanning en stroom in de lijn wordt gevormd. Het punt waar de spanning nul volt is noemen we een knoop, deze knopen ontstaan op punten die een veelvoud van een halve golf uiteen liggen. Daartussen ontstaan punten waar de elkaar ontmoetende golven elkaar versterken. De spanning wordt daar vergroot. Zo’n punt noemen we een anti-knoop, het is de top van de sinusvormige golf. Deze punten kunnen worden opgespoord met behulp van een voltmeter of een lamp. Waar de spanning het hoogst is brandt de lamp het felst, waar de spanning nul volt is dooft hij. Een andere methode is om de antennestroom te meten met een geschikte ampèremeter. Door de kortsluiting te verschuiven verschuiven ook de knopen in de lijn. Dit heeft direct invloed op de stroomsterkte die de zender naar de antenne kan sturen. Men meet de posities van de kortsluiting waar de stroom het minimum bereikt en kan zo de golflengte vinden. De golflengte wordt dus berekend door de plaats te vinden van twee naast elkaar gelegen knopen (of antiknopen) en hun onderlinge afstand te meten en de uitkomst met twee te vermenigvuldigen.