Heterodyne
Het principe van heterodyne wordt voor het eerst gebruikt en beschreven door Amerikanen Poulsen en Fessenden. Zij gebruikten het ter demodulatie van morsesignalen. De Amerikaan Armstrong (Edwin Howard) probeert in de eerste Wereldoorlog Duitse vliegtuigen op te sporen door de vonksignalen van de bougies op te vangen en te versterken. Dat is moeilijk omdat de frequentie van die signalen te hoog blijkt om met de in die tijd beschikbare techniek voldoende versterking te verkrijgen.
Armstrong is bekend met het heterodyne principe en gebruikt dat, hij maakt een schakeling die een elektronische trilling van een bepaalde frequentie opwekt, een oscillator, en mengt dat signaal in zijn ontvanger met het opgevangen signaal. Het verschil van de twee is een signaal met een lagere frequentie. Dit is de middenfrequentie. Dit signaal wordt versterkt in de trap die middenfrequentversterker heet. Het signaal wordt gedetecteerd en via laagfrequentversterking hoorbaar gemaakt.
In de huidige radiotechniek wordt dit principe van signaalmenging nog steeds toegepast waardoor zwakke signalen toch voldoende versterkt kunnen worden om beluisterbaar te zijn. Een radio-ontvanger is dus onder te verdelen in de trappen hoog- midden- en laagfrequent. In een superheterodyne radio is dit proces verder geperfectioneerd zodat de ontvanger nog beter in staat is op zeer selectieve wijze signalen van verschillende frequenties te verwerken.