Jo de Haas

Uit B&G Wiki
NaamJo de Haas
GeborenTiel, 9 juni 1902
GestorvenLeidschendam, 23 januari 1963
Functiesfilmcameraman, filmregisseur
Bekend vanStalen Knuisten
Periode actief1929 - 1963
Werkt samen metMax de Haas, Mannus Franken, Piet van Strien
TriviaWinnaar van het pre-Gouden Kalf voor de beste documentaire (Stalen Knuisten), 1991 Opmerking Niet verwarren met Jo de Haas (1915-1997), fotograaf bij o.a. de Arbeiderspers

in de media
Oeuvre van

Jo de Haas was een van de meest productieve cameramensen van zijn generatie. Zijn vroege filmwerk is duidelijk beïnvloed door de Duitse Nieuwe Zakelijkheid en de Russische film. Hij voelde zich het beste thuis in filmbedrijven waar een familiale sfeer hing.

Jo de Haas begon zijn filmcarrière bij de Haarlemse filmfabriek Polyoon. Hij maakte al snel naam met films als Groei (1930), over de bouw van de Rotterdamse Bijenkorf, en Stalen knuisten (1930), over de activiteiten van de Algemene Nederlandse Metaalbewerkers Bond. Nadat het Polygoon journaal in 1931 op geluid was overgegaan en de modernistische filmstijl en het linkse engagement door de directie op een laag pitje werd gezet, besloot De Haas samen met zijn collega’s Max de Haas (geen familie) en Ab Keyzer verder te gaan als een onafhankelijke productie-eenheid. In 1932 begonnen zij onder de naam Nederlandsche Film-Associatie ‘Visie’ films te produceren, in eerste instantie voor opdrachtgevers uit sociaal-democratische hoek maar later ook uit andere zuilen of het bedrijfsleven.

Artistieke integriteit stond hoog in het vaandel van Visie. Omdat Max de Haas zich steeds nadrukkelijker als leider manifesteerde ten koste van de andere partners, besloot Jo de Haas in 1934 om Visie Film te verlaten. Ab Keyzer volgde een jaar later zijn voorbeeld.. Jo de Haas trad in dienst van de Filmfabriek Holland te Amsterdam, die exclusief journaalreportages voor de pas geopende Cineacs in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag verzorgde. In 1936 keerde hij nog een keer terug naar Visie Film om samen met Max de Haas de “vrije” (want niet in opdracht gemaakt) film De ballade van den hoogen hoed (1937) te realiseren. In twintig minuten vertelde de film het verhaal van een hoge hoed die van persoon tot persoon ging en liet zo een dwarsdoorsnede van de samenleving zien. De film werd geprezen door de belangrijkste filmcritici en gold tot ver na de Tweede Wereldoorlog als een geslaagd voorbeeld van de Nederlandse avant-garde film. In 1937 was De Ballade als voorfilm in het Amsterdamse Tuschinski Theater te zien.

Plannen voor een avondvullende speelfilm liepen stuk op een hernieuwde botsing tussen de ego’s van Jo de Haas en Max de Haas. Eerstgenoemde richtte daarom samen met zijn zwager Theo Cornelissen het productiebedrijf Amfilco op. Op de overvolle opdrachtmarkt wist deze firma echter onvoldoende orders binnen te halen. De Haas en Cornelissen traden in 1938 in dienst van Multifilm. Deze filmfabriek aan het Kenaupark in Haarlem stond onder leiding van J.C. Mol die grote bekendheid had gekregen met zijn microscopische films over de kristallisatie van chemische stoffen. Mol had een zwak voor de vertegenwoordigers van de zogeheten avant-garde film en zo bevond Jo de Haas zich onder gelijkgezinden als Mannus Franken, Jan Hin, Dick Laan en Paul Schuitema. Terwijl De Haas er voortdurend met de filmcamera op uit trok, deed Theo Cornelissen veel praktijkervaring op in het lab van Multifilm.

Beiden werkten door tijdens de oorlogsjaren maar werden na de bevrijding door de zuiveringscommissie van een bewijs van goed gedrag voorzien. Dit had veel te maken met de rol die Multifilm, in het bijzonder directeur Eduard Verschueren, tijdens de Duitse bezetting in het kunstenaarsverzet had gespeeld. Verschueren was direct na de bevrijding ook een van de initiatiefnemers tot de ]]Nederlandse Werkgemeenschap voor Filmproductie]] (NWF). De Haas maakte deel uit van dit collectief. Ondanks serieuze transportproblemen wist hij in de zomer van 1945 Walcheren en de Wieringermeer te bereiken om er de gevolgen van de inundaties en de herstelwerkzaamheden te filmen. In het voorjaar van 1946 trok hij zich terug uit de NWF en richtte samen met Theo Cornelissen en de Amsterdamse amateurcineast Paul A.J. Wijnhoff Triofilm op. Toen de laatste na enige tijd opstapte, werd Triofilm een echt familiebedrijf – zeker nadat begin jaren vijftig de schoonzoon van De Haas, Piet van Strien, ook in de staf werd opgenomen. Triofilm zetelde in een pand aan de Amsterdamse Vondelstraat, waar behalve het filmlab, de kantoren en viewingruimten ook de gezinnen van De Haas en Cornelissen waren gehuisvest. Behalve met kopieerwerk en nasynchronisatie van buitenlandse films hield Triofilm zich bezig met producties voor de meest uiteenlopende opdrachtgevers, zoals bijv. de NCRV of de Bescherming Bevolking, en reportages voor het Fox Movietone journaal.

In 1958 gingen De Haas en Van Strien werken voor Spiegel van Nederland dat Triofilm produceerde in een samenwerkingsverband met Haghefilm, eveneens een familiebedrijf dat in 1918 door filmpionier Willy Mullens was gesticht. De Nederlandse Bioscoop Bond had opmerkelijk genoeg toestemming gegeven voor de productie van dit wekelijkse bioscoopjournaal waarmee het monopolie van het roemruchte Polygoon journaal werd doorbroken. Na een conflict met zijn zwager Cornelissen vertrok De Haas in 1959 permanent naar Haghefilm. Eind 1960 werd de productie van Spiegel van Nederland gestopt, toen bleek dat er in een tijd van bioscoopsluitingen en explosief toenemend televisiebezit geen plaats voor twee journaals was. De Haas vervulde vervolgens als ervaren cameraman en regisseur een mentorrol voor de jongeren die bij Haghefilm werkzaam waren. Hij overleed in 1963.