Max de Haas

Uit B&G Wiki
PersoonPlaceholder.png

NaamMax de Haas
GeborenAmsterdam, 12 oktober 1898
GestorvenDen Haag, 2 mei 1983
Functiesjournalist, regisseur,
scenarioschrijver
Bekend vanFakkelgang, De macht van het kleine, Ballade van den hoogen hoed, LO/LKP, Maskerage, Amsterdam, stad van het water
Periode actief1925-1971
Werkt samen metJo de Haas, Erik de Vries, Cor Lemaire

Max de Haas in de media
Oeuvre van Max de Haas

Max de Haas is van jongs af aan gefascineerd door de film. In 1925 weet hij Abraham Tuschinski, de eigenaar van het gelijknamige bioscooppaleis aan de Amsterdamse Reguliersbreestaat, over te halen om De Rolprent, een kwaliteitsweekblad over film, financieel mogelijk te maken. De Haas slaagt erin een keur aan medewerkers aan het blad te binden. Van tekenaar Ch. Muratti tot Telegraaf-columnist Barbarossa, van musicus Max Tak tot cabaretier Louis Davids. Ruim voor de oprichting van de Filmliga in 1927, maakt De Rolprent zich als sterk voor film als autonome kunst. Sponsor Tuschinski is echter niet tevreden en trekt zich na enige tijd terug. Zonder diens financiële steun kan De Haas het niet bolwerken en gaat failliet. Zodra hij kan begint hij met een nieuw weekblad, eenvoudig Film geheten. Maar ook dat is geen lang leven beschoren.

De Haas treedt vervolgens in dienst van de Schiedamse filmstudio Eureka, die eigendom is van de theaterfamilie Boesnach. Hij schrijft scenario’s en de teksten van de tussentitels voor de (toen nog) zwijgende films. Als de studio haar activiteiten vermindert, stapt De Haas over naar de filmfabriek Polygoon in Haarlem, waar hij soortgelijke werkzaamheden verricht. Veel medewerkers van Polygoon zijn sympathisanten van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. Zij proberen in de opdrachten die Polygoon krijgt, met name bij die uit socialistische hoek, ideeën toe te passen, die ze hebben opgedaan bij het zien van de Russische films van Eisenstein en Poedovkin.
Als Polygoon na de komst van de geluidsfilm een behoudender koers gaat varen, besluit Max de Haas samen met twee collega’s, de cameralieden Jo de Haas (géén familie) en Ab Keyzer, een eigen werkgemeenschap te stichten: de Nederlandsche Filmassociatie Visie. Hun eerste film is een opdracht van de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken, Fakkelgang (1932), waarin de invloed van de Sovjet films duidelijk merkbaar is. Er volgt een groot aantal opdrachten voor organisaties uit de verschillende zuilen en het bedrijfsleven. In het voorjaar van 1933 wint een door Max de Haas ingezonden script een prijsvraag voor een korte propagandafilm ten behoeve van de campagne 'Koop Nederlandsche Waar' van de Vereeniging 'Nederlandsch Fabrikaat'. Zo kan Visie Film haar eerste geluidsfilm, De macht van het kleine (1933), produceren waarin ze de principes van de modernistische filmesthetiek even effectief toepast als in de zwijgende film. De muziek wordt verzorgd door Cor Lemaire met wie De Haas ook in de toekomst veelvuldig zal samenwerken.
In 1936 vindt Max de Haas eindelijk de financiële middelen voor een korte speelfilm over een hoge hoed, De ballade van den hoogen hoed. Via ‘bruggetjes’, een soort audiovisuele gedachtensprongen, presenteert de film een dwarsdoorsnede van de samenleving. Met uitzondering van acteur Chris Baay zijn de spelers in de film allemaal leken. De ballade wordt enthousiast ontvangen door de pers, krijgt een bescheiden bioscooproulement en wordt een echte filmklassieker.
De ballade is een van de laatste Visie-producties waar Jo de Haas nog aan meewerkt. Ab Keyser heeft Visie al eerder verlaten. Max de Haas haalt prestigieuze opdrachten binnen van o.a. de KLM (Hier luchthaven Schphol, 1938) en de Nederlandse Spoorwegen (Na 100 jaar, 1939).
Als in mei 1940 de Duitsers Nederland binnenvallen, vlucht De Haas die als politiek bewuste Jood weinig illusies koestert over de plannen van de Nazi’s, samen met zijn uit Wenen afkomstige vrouw Gretl, naar Engeland. De Nederlandse regering in ballingschap vraagt hem om naar Nederlands-Indië te gaan, waar hij in eerste instantie zijn oude beroep van journalist weer oppakt. Iin 1941 richt hij een Nederlands-Indisch filiaal van Visie Film op en maakt samen met de latere televisiepionier Erik de Vries als cameraman een half dozijn weerbaarheidspropagandafilms. Hoewel de kopieën van deze films bijtijds vernietigd worden bij de Japanse inval in 1942, moeten De Haas en zijn vrouw net als de andere Nederlanders de tijd van de Japanse bezetting in kampen doorbrengen.
Na de bevrijding in 1945, vertrekken het echtpaar De Haas eerst naar Nieuw-Zeeland om weer op krachten te komen. Terug in Nederland krijgt hij de opdracht van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) en de Landelijke Knokploegen (LKP) om een speelfilm over het Nederlandse verzet te maken. Omdat er geen filmstudio beschikbaar is, gebruikt De Haas de Amsterdamse Zuiderkerk als studio. De film die LO/LKP is getiteld, is beïnvloed door het Italiaanse neorealisme. Maar de bezoekers stromen niet in grote getalen toe.
Daarom keert De Haas terug naar zijn oude liefde: de opdrachtfilm. De overheid toont zich nu ook een belangrijke opdrachtgever. Van zijn wil om nog steeds bij de avant-garde te horen getuigt zijn keuze voor electronische muziek van Pierre Schaeffer als illustratie bij Maskerage, een film over de collectie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden. Ook verloochent hij zijn socialistische verleden niet en maakt een film ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (Gouden oogst, 1956) en in 1963 enkele televisiespotjes voor de Partij van de Arbeid. Dat hij de toekomstige ‘anti-rook magiër’ en Provo Robert Jasper Grootveld een rolletje (varend met een vlot door de grachten) geeft in zijn film Amsterdam, stad van het water (1957), getuigt van zijn open geest.
Een belangrijke bron van inkomsten voor Visie Film, dat zich inmiddels heeft gevestigd in het Hirsch Gebouw aan het Amsterdamse Leidseplein, wordt gevormd door goedbetaalde reportages voor de Amerikaanse televisie. De Amerikanen zijn het meest onder de indruk van een verslag over de rode brievenbussen die zich achterop de Amsterdamse trams bevinden. De historisch meest interessante reportage is die van een bezoek van Max en Gretl de Haas aan Staphorst, het orthodox-protestantse dorp in Overijssel, waar fotograferen en filmen op straat bij gemeentelijke verordening verboden is. De Haas zet de charmes van zijn vrouw in om desondanks unieke opnamen te maken.
Na lang te hebben rondgelopen met plannen voor een opvolger van De ballade met den hoogen hoed, krijgt De Haas in 1959 eindelijk een overheidssubsidie voor het maken van een korte, autobiografisch getinte speelfilm, Dagen mijner jaren (1960). Hoewel deze lauw wordt ontvangen, krijgt hij in 1962 opnieuw subsidie voor een korte speelfilm over het atoomgevaar. Dit wordt Droom zonder einde (1964) die evenmin grote indruk op de critici maakt.
De Haas die inmiddels de pensioengerechte leeftijd is gepasseerd, eindigt zijn carrière met twee films over zijn geliefde Amsterdam, beter gezegd over de verloedering van de binnenstadswijken Wittenburg (Verdwijnend Wittenburg, 1970) en de Jordaan (Jordaan, een verdwijnend stadsdeel?, 1971). Daarna trekt hij zich terug op de Veluwe. Om gezondheidsredenen verhuist hij vervolgens naar Den Haag. Twee jaar voor zijn overlijden wordt hij op de allereerste aflevering van de Nederlandse Filmdagen (nu: Nederlands Filmfestival) in 1981 met een retrospectief in het zonnetje gezet.