78 toeren
Na de fonograaf ontwikkelt de techniek zich verder. De platte geluidsdrager wordt geïntroduceerd. Op een schijf van schellak of bakeliet met een diameter van 30 of 25 centimeter wordt met een trillende naald een geluidsspoor gekrast. Net als bij de fonograaf gaat dit via de conus, een soort geluidstrechter en een membraam waarop de naald is bevestigd. De schijf wordt aan het draaien gebracht door middel van een opgewonden veer. Langzaam beweegt de naald zich over de plaat naar het einde.
Nadat de opname is gedaan kan het opgenomen geluid weer ten gehore worden gebracht. Hiertoe zet men een naald in het begin van de groef. De naald zit aan een trilplaatje onder in de conus. de bewegingen van de naald doen het plaatje trillen en de conus versterkt het geluid. De geluidskwaliteit is matig en naarmate de plaat vaker wordt afgespeeld vol ruis en krassende bijgeluiden. Gekscherend heeft men het dan wel eens over kampvuurgeluiden.
De stalen naald die de groef aftast is aan slijtage onderhevig en moet regelmatig worden vervangen. Deze 78 toeren grammofoon wordt populair en de muziekindustrie maakt er dankbaar gebruik van. Het materiaal waarvan de plaat is gemaakt is zwaar en nogal breekbaar. Later wordt vinyl gebruikt dat veel lichter is en niet zo breukgevoelig. De 78 toeren platenspeler is de voorloper van de moderne platenspeler ook wel grammofoon of pick-up genoemd.