Kleurentelevisie
In 1967 wordt in Nederland kleurentelevisie geïntroduceerd. Voor de mensen die nog geen kleurentelevisie hebben blijft het beeld zwart-wit gewoon bestaan. Langzaamaan groeit het bestand kleurentelevisies. Het principe van kleurentelevisie is ongeveer hetzelfde als de zwart wit televisie maar er zijn duidelijk verschillen.
Het licht dat onze ogen kunnen waarnemen bestaat uit drie primaire kleuren: rood, groen en blauw. Door deze kleuren te mengen ontstaan allerlei andere kleuren. Van dat verschijnsel wordt in de kleurentelevisie gebruik gemaakt.
In de hals van een kleurenbeeldbuis zitten drie elektronenkanonnen. Deze zenden drie stralen elektronen naar de beeldzijde van het scherm. Aan de binnenzijde van het scherm zit een scherm met duizenden kleine gaatjes. Dit is het schaduwmasker. Aan de glazen binnenzijde van de beeldbuis is een laag fosforiserend materiaal aangebracht. Deze laag bestaat uit drie verschillende stoffen die elk anders reageren op de straal elektronen. De ene stof kleurt rood, de andere blauw en de derde kleurt groen.
De drie elektronenstralen schieten door de kleine gaatjes van het schaduwmasker op de fosforiserende laag en maken zo vlak bij elkaar drie lichtpuntjes met een verschillende kleur. Per gaatje worden zo drie beeldpunten gemaakt, en dat vele duizenden keren per seconde. Afhankelijk van de intensiteit van elke elektronenstraal zijn de puntjes telkens meer of minder helder. Hierdoor verandert de kleur van het puntje dat we zien. Omdat de opbouw van het totale beeld zo snel gaat denken onze hersenen dat wij een rustig beeld zien. Na de kleurenbeeldbuis verschijnen later andere systemen op de markt. Zie plasmascherm en LED scherm.