Kabelnet
Er zijn in Nederland nog maar weinig huizen die niet zijn aangesloten op het kabelnet voor radio, televisie, telefoon en internet. Na de opheffing in 1975 van de radiodistributie, in de volksmond ook wel draadomroep genoemd, groeit de wens om het woud van televisieantennes, dat hele steden dreigt te bedekken overbodig te maken. Overal ontstaan kleine netwerkjes van kabelsystemen. Een flatgebouw zal dan slechts één antennesysteem op het dak nodig hebben. Na versterking van het ontvangen signaal wordt het dan via een intern kabelnet naar de individuele woningen doorgegeven. Er ontstaan netwerken die een paar straten bedienen. Daartoe worden kabelnetten ondergronds aangelegd met vergunning van de gemeente. Zo komt er een veelheid van zelfstandige kleine kabelnetten.
In de jaren 70 van de twintigste eeuw wordt een begin gemaakt met een nationaal kabelnetwerk. Overal worden koperen kabels gelegd en aangesloten op lokale verdeelpunten. Van daar uit lopen kabels naar de individuele woningen en bedrijfspanden. Het signaal wordt aan de kabel toegevoerd door nieuw opgerichte leveranciers (providers). De kabel is te herkennen aan de groene kleur.
Het verschil met het systeem van de radiodistributie is groot. Het eerste verschil is dat bij de draadomroep voor elk van de vier programma’s twee draadjes nodig zijn. In de zwarte omhulling vindt men dan ook acht apart gekleurde draden plus een aarddraad. Tegenwoordig gaat er een grote hoeveelheid signalen door een enkele kabel. Het is een kabel van het soort co-axiaal, kortweg coax. Een centrale koperen geleider omgeven door een mantel van koperfilm of gevlochten koperdraad. Het signaal is ook heel anders dan eerst. Aan het eind van de kabel, in het aansluitkastje, komt een veelheid van verschillende signalen aan, elk met een eigen frequentie. De ontvanger moet daarom worden afgestemd op de juiste frequentie. Het signaal kan dan worden gedemoduleerd, net als bij ontvangst via een zender het geval is. Ook televisiesignalen hebben op de kabel hun eigen frequenties.
Voor het gebruik ten behoeve van internet is ook een apart apparaat nodig, de MODEM. MOdulator DEModulator. Hier wordt het computersignaal apart klaar gemaakt voor verwerking zowel wanneer het uit de kabel komt als wanneer het er in moet. Door de groei van het aantal verschillende signalen dreigt de capaciteit van het koperen netwerk te klein te worden. Het gebruik van glasvezelkabels ondervangt dit probleem omdat deze kabel een veel grotere capaciteit heeft. Hierdoor is er ook ruimte voor telefoon en internet met hoge snelheid. Door toepassing van moderne technieken is het mogelijk een enorme verscheidenheid aan signalen samen door een glazen geleider te laten gaan zonder dat ze elkaar in de weg zitten.