Draagbare radio
Essentiële kenmerken van een draagbare radio zijn het lage gewicht, de kleine afmetingen en de interne stroombron. Naarmate de ontwikkelingen in de elektrotechniek voortschrijden worden draagbare radio’s steeds kleiner. Grote ghettoblasters zijn dan wel draagbaar, klein zijn ze allerminst. De kleinste radio-ontvangers passen in een korrel rijst. Het grootste onderdeel is tegenwoordig de oortelefoon. In 1940 brengt Philips een lamp uit die gebruikt wordt in de vroege draagbare radio. Deze portable avant la lettre bestaat uit een houten kastje met een draagriem. In het kastje is een ontvanger met twee buizen van het type DAH50 geconstrueerd. De ontvanger is gemaakt om zenders in de middengolf te ontvangen. De antenne is een om het kastje gewonden draad die dienst doet als raamantenne. De eerste buis doet dienst als hoogfrequent versterker. Het opgevangen en versterkte antennesignaal wordt gedetecteerd, gedemoduleerd, en dan als laagfrequent signaal toegevoerd aan de tweede buis die het sterk genoeg maakt op met een koptelefoon hoorbaar te maken. Voor de afstemming wordt gebruik gemaakt van twee knoppen die aan de voorzijde bevestigd zijn. Het gewicht zou nu als hoog worden gekwalificeerd, in die dagen was hij licht in vergelijking met de grote kasten van toen. De afmetingen zijn voor die tijd zeer bescheiden. De interne stroombron is een batterij die 15 volt spanning levert, en nog een die bestemd is voor de gloeidraad van de lamp, de gloeistroombatterij. Deze bevinden zich in een compartiment onder de bodem van de ontvanger. Dit apparaat is in de collectie te vinden onder nummer 2390