Het land van mijn ouders
Periode | 1983 |
Beschikbaar in archief | Beeld en Geluid |
Genre | documentaire |
Decennia | 1980-1989 |
Lengte | 86 minuten |
Medium | televisie, 8mm en 16mm |
Beschrijving
Vanuit de behoefte het verleden te begrijpen voert Marion Bloem gesprekken met haar ouders en andere familieleden en bezoekt reünies van Indische Nederlanders. In 1983 resulteert dit zelfonderzoek in haar succesvolle roman Geen gewoon Indisch meisje en de avondvullende documentaire Het land van mijn ouders.
Makers
Regie: Marion Bloem
Scenario Marion Bloem, Ivan Wolffers, Rolf Orthel
Assistentie Joyce Bloem, Rens Oomens, Steve Lamboo
Camera Goert Giltay
super-8-camera Marion Bloem
Geluid Bert van den Dungen, Lukas Boeke, Jan Wouter van Reijen
Montage Rimko Haanstra Jan Wouter van Reijen
Mixage Jan Musch
Muziek Zeth Mustamu, Michael Terheggen
Adviezen: Ivan Wolffers, Tijs Tinbergen, Hans Fels, Wim Louwrier
Productie: Rolf Orthel
Achtergrondinformatie
De integratie van Indische Nederlanders in de jaren na de erkenning van de Republiek Indonesië wordt vaak gepresenteerd als een ‘success story’ die slechts een smetje kent: de Molukkers. De alledaagse werkelijkheid is echter ingewikkelder. Voelen Indische mensen in Nederland zich nu Indisch of Nederlands? En hoe ligt dit voor hun in Nederland geboren kinderen?
De ouders van Marion Bloem (kunstenares, schrijfster, filmmaakster en psychologe) kwamen in 1950 naar Nederland, waar Marion in 1952 werd geboren. Hoewel ze beseft dat ze anders is dan andere kinderen, gaat ze zich pas tijdens haar studie in haar eigen achtergrond verdiepen. Samen met haar man, de arts en schrijver Ivan Wolffers, en hun zoontje Kaja bezoekt ze in 1976 voor de eerste keer het ‘thuisland’ Indonesië.
De film begint met opnamen van Marion Bloem die haar kunstschaatsen onderbindt maar op de ijsbaan niet echt op haar plaats lijkt. Bij beelden van Bloem als ze les neemt in het Balinees dansen, bekruipt de kijker eenzelfde gevoel. Op de schaats is ze te weinig Hollands, bij het Balinees dansen te weinig Indonesisch. De maakster vertelt hoe belangrijk voor haar de reis naar Indonesië in 1976 is geweest en illustreert dit met opnamen die ze daar met de super-8-camera van haar vader heeft gemaakt. Ze vraagt vervolgens aan haar ouders waarom deze destijds uit Indonesië zijn vertrokken. Het blijkt dat vooral haar moeder weg wilde uit angst ‘in de kampong terecht te komen’. Wat dit betekent maken foto’s duidelijk van een tante die in Djakarta is achtergebleven en in een sloppenwijk in een armzalig hutje woont.
Bloem vraagt haar ouders, oma en tante uit over de familiegeschiedenis. Waarom zijn ze zo verknocht aan het koningshuis? Hoe zit het met de voorkeur voor Indisch eten en voor krontjong muziek? Aan het einde van de film worden weer beelden van de Balinese dansles getoond. In haar commentaar benadrukt Bloem dat Sandra, de lerares, de trots van de Indonesische cultuur belichaamt. Zij lijkt in veel opzichten op Bloem met één cruciaal verschil: Sandra is in het Indonesië van na de onafhankelijkheid opgegroeid, zij bezit een Indonesisch paspoort.
In een verantwoording die bij het uitkomen van Het land van mijn ouders wordt gepubliceerd, merkt Marion Bloem het volgende op: ‘Wanneer het zoeken naar mijn oorsprong helpt bij het verkrijgen van inzicht, die bijdragen aan een toleranter en aangenamer bestaan voor minderheidsgroepen in Nederland, alleen dan is mijn zoeken gerechtvaardigd. Want Indisch zijn is slechts een metafoor voor anders zijn.’