Nico Crama
Naam | Nico Crama |
Geboren | Leiden, 20 augustus 1935 |
Functies | producent, regisseur |
Bekend van | Netsuke, De Worstelaar, Ei om zeep |
Periode actief | 1953-1999 |
Werkt samen met | Paul Driessen, Ellen Meske, Borge Ring, Paul Verhoeven |
Nico Crama in de media Oeuvre van Nico Crama |
Nico Crama heeft als producent met name een bijdrage geleverd aan de Nederlandse animatiefilm. Vanaf 1958 werkte hij als filmmaker, onder andere voor de Nederlandse Onderwijs Film en als onafhankelijk producent. Hij heeft de Stichting Holland Animation in de jaren’70 geprofessionaliseerd en met verschillende animatiefilmers de Nederlandse animatiefilm internationaal op de kaart gezet.
De Crama’s stammen af van Huguenoten die in de 17de eeuw via het Belgische Verviers naar Leiden waren gekomen. Daar maakten ze zich verdienstelijk in de lakenhandel, verbouwden of verkochten groente als ‘warmoezenier’ of werkten als schoolmeester. Nico Crama kwam zelf uit een middenstandsmilieu: zijn grootvader had een slagerij en zijn vader was rijwielhandelaar. Na de lagere school doorlopen te hebben ging Nico naar het gymnasium. Hoewel hij niet verder kwam dan de derde klas, zou hij nog lang plezier beleven aan de vriendschap met een aantal klasgenoten. Nadat hij de MULO in Wassenaar had afgemaakt om in ieder geval toch maar een diploma te hebben, kreeg hij zijn eerste baantje bij een accountantskantoor. Daar leerde hij de praktijk van het boekhouden. Later werd hij corrector bij een drukkerij, wederom een baan waarvoor punctualiteit een eerste vereiste was.
Als scholier al was Crama besmet geraakt met het filmvirus. Desnoods spijbelde hij om dat fascinerende, bijna verslavende gevoel van verwachting te kunnen ondergaan. Met een 8mm camera begon Crama zelf films op te nemen. Eerst waren dat familiefilms, maar na enige tijd zette hij zijn zinnen op het maken van ‘echte’ films. Bij de Leidse Smalfilmliga ontmoette hij ervaren amateurfilmers als Emile Timan, Joop Pieëte en Herman Kleibrink, die hem met raad en daad terzijde stonden. In hun films ging het om beeldcompositie, montage, spel van licht en donker, ‘filmrijm’. Die filosofie was ook terug te vinden in Impressions de Paris, de film die Crama in 1953 over Parijs maakte.
Impressions de Paris maakte Crama duidelijk dat hij van filmen zijn beroep wilde maken. Er was nog geen filmopleiding in Nederland, maar Crama kreeg een Unesco-beurs om als toehoorder lessen aan de Franse filmschool IDHEC in Parijs te volgen. Via de Nederlandse vertegenwoordiger bij de Unesco, ir. J.H.J. de Jong, kwam hij vervolgens bij de Stichting Nederlandse Onderwijs Film (NOF) terecht. In december 1955 ging hij voor fl. 25 bruto per week bij Triofilm in Amsterdam werken. Dit productiebedrijf en laboratorium werd geleid door de ervaren cameraman Jo de Haas en diens zwager Theo Cornelissen. Crama deed er de nodige kennis over laboratoriumtechnieken op. Hij leerde bovendien in Amsterdam zijn toekomstige vrouw Cees kennen. Veel stak hij op bij de leergang ‘Het Ambacht van de Filmkunstenaar’, die Professor Peters, directeur van het Nederlands Filminstituut (NFI), in 1955-56 organiseerde.
Nadat hij een jaar bij Triofilm had gewerkt, keerde Crama terug naar de NOF, waar hij als assistent-montagekracht in dienst kwam. Tussen Crama en zijn NOF-collega’s Kees van Langeraad, Rupert van der Linden (animatie), Wim van Beelen (rostrum-camera) en Sipko Scholten (grafisch ontwerp) ontstond een nauwe band. Een van de films die Crama voor het onderwijs ‘bewerkte’, was Mangrove, een documentaire die de Nederlandse bioloog Peter Creutzberg in 1954 in Sierra Leone had opgenomen. Crama schreef ook het bijbehorende instructieboekje voor de onderwijskrachten, die deze film in de praktijk moesten gaan gebruiken. In 1958 kreeg hij de kans om zelf een onderwijsfilm te realiseren over het onderwerp zwavelzuur. Een deel van de opnamen werd gemaakt in een klaslokaal van het Haags Montessori Lyceum. Zwavelzuur, gedeeltelijk in kleur opgenomen, ging in oktober 1960 in première.
Inmiddels had ook bij de NOF het begrip ‘filmvorming’ zijn intrede gedaan. Nadat hij eind 1959 het diploma ‘Filmpedagogiek’ had gehaald op een door het Nutsseminarium voor Pedagogiek van de UvA en het NFI georganiseerde cursus, zou Crama ook dergelijke bijeenkomsten van de Katholieke Film Actie toespreken. Als hij ver van huis was en diezelfde avond niet meer terug kon, werd hem overnachting in een klooster aangeboden, hetgeen naar zijn zeggen sterk heeft bijgedragen aan zijn voorliefde voor wijn en sigaren. Rector Jan Koning nodigde Crama uit om zijn ideeën over ‘filmvorming’ op het Haagse Montessori Lyceum in de praktijk brengen. Crama verzorgde niet alleen lessen over film, maar stelde de leerlingen ook in de gelegenheid om ter afsluiting van de cursus gezamenlijk een film te maken. Deze nieuwe onderwijsvorm trok al snel de aandacht van de media. Zo wijdde het AVRO televisie-jeugdprogramma Rooster begin 1961 een aflevering aan de filmactiviteiten op het lyceum. Ook wist Crama gedaan te krijgen dat er op het Cinestud filmfestival, dat in oktober 1960 in de befaamde Amsterdamse studentenbioscoop Kriterion werd gehouden, naast de studentenfilms ook aandacht werd besteed aan films van middelbare scholieren. Met Jan Mulder, een oud-klasgenoot van het gymnasium die inmiddels in Leiden Romaanse filologie studeerde, richtte hij in 1959 de Academische Filmstudiekring Salon Indien op.
Nadat Crama samen met Jan Hulsker, chef Kunsten van het Ministerie van OK&W, aan de realisatie van Erasmus, de stem van de rede (1961) had gewerkt, vond hij het tijd om de NOF te verlaten en als zelfstandig cineast verder te gaan. Met eigen geld produceerde en regisseerde Crama in 1961 zijn eerste film Netsuke over de Japanse gordelknopen in de collecties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden. Na deze eerste film ontwikkelde Crama zich daadwerkelijk tot zelfstandig filmmaker. Hij had meestal meerdere projecten tegelijk lopen, zoals zijn film Het oponthoud waaraan hij enkele jaren werkte.
Na een bezoek aan het filmfestival van Karlovy Vary werd Crama uitgenodigd door de Tsjechoslowaakse Bond van Film- en Televisiekunstenaars. Zij nodigden na de inval van de Russen in 1968 buitenlanders als een soort culturele human shields uit, in de hoop dat hun aanwezigheid het terugdraaien van de hervormingen op filmgebied en het inperken van de vrije meningsuiting van de filmmakers zou kunnen verhinderen of op z’n minst vertragen. Met vrouw en kind bracht Crama in 1969 vier maanden in Praag door. Daar trof hij een filmpraktijk aan, die hem op een aantal essentiële punten superieur leek aan de Nederlandse. In zijn verslag schreef hij dat hij in Tsjecho-Slowakije twee belangrijke zaken had geleerd: 1. dat regie en scenarioschrijven twee verschillende zaken waren en dat hij in de toekomst geen scenario’s meer wilde schrijven, ‘omdat ik het niet kan’; 2. dat hij alleen nog films wilde produceren, waarvan hij zeker wist dat ze vertoond zouden gaan worden, en niet, zoals veel gesubsidieerde films in Nederland, op de plank zouden blijven liggen.
Crama wierp zich aan het einde van de jaren zestig op als een producent, die andere filmmakers hielp bij het realiseren van korte, kunstzinnige films met gelden van het Ministerie van CRM. Om brood op de plank te hebben realiseerden ze hierna een reeks van Titan-spotjes (Televisie Informatie Tot Algemeen Nut, de voorloper van Postbus 51), voor verschillende ministeries.
Toen hij uit Tsjecho-Slowakije terugkeerde, had hij bezworen alleen nog maar films te produceren, waarvan hij zeker wist dat ze vertoond zouden gaan worden. Een onverwachte partner, het Haagse Gemeentemuseum, bood hem die mogelijkheid. In 1970 kwam de eerste film gereed: Fotoportret In ruim tien minuten werd de geschiedenis van de portretfotografie behandeld. De volgende film, Daumier, verslaggever van zijn tijd (1971), over de negentiende-eeuwse Franse cartoonist, was zo’n succes dat er een Engelse en Franse taalversie van gemaakt moest worden. Het volgende project ging echter het beschikbare budget ver te boven: een film over Piet Mondriaan. Het Haags Gemeentemuseum was bijzonder geporteerd voor een film over deze schilder.
Na zijn verblijf in New York voor de opening van de Mondriaan-tentoonstelling en het symposium over de kunstenaar in oktober 1972 had Crama al een kort bezoek aan de National Film Board of Canada (NFB) gebracht. In 1974 verbleef hij door een fellowship van de Canada Council een jaar in Montreal met zijn gezin. Zoals Crama De Nieuwe Linie in 1976 liet weten, had hij in Canada de documentaire herontdekt: ‘Ik wil nu, naast mijn films over kunst en kunstenaars, dokumentaires maken over mensen zoals ze in het leven reilen en zeilen.’ Zijn eerste project was een documentaire over de levensverhalen van Nederlandse emigranten in Canada. In 1977 kon hij met draaien beginnen, dankzij Henk Suèr, het hoofd documentaires van de NOS. 1980 volgden nog twee, door Crama geïnitieerde co-producties tussen de NFB en de NOS: From the Ashes if War, over de Canadese rol bij de bevrijding van Nederland in 1945, en Co Hoedeman, animator, over de animatiefilmer van Nederlandse komaf die in 1978 een Oscar had gewonnen met de NFB-productie Sand Castle. Vervolgens werd de co-productieformule ook in de VS beproefd, Aanleiding was de viering van de 200ste verjaardag van de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en de VS. De NOS en de New Yorkse publieke zender WNET/THIRTEEN maakten de realisatie van De Amerikaanse droom (The Dutch Connection) (1982) mogelijk.
Crama was ook een organisator, op 29 februari 1972 vond in het Haags Montessori Lyceum een door Crama georganiseerde culturele dag plaats, die was gewijd aan ‘De Nederlandse Korte Film’. In verschillende lokalen werden films vertoond en er was gelegenheid om met makers en deskundigen van gedachten te wisselen. Crama zag zich gesterkt in de overtuiging dat het zin had een nationaal evenement, gewijd aan de ‘korte film’, te organiseren. Nadat Crama eind 1974 van zijn studieverblijf in Canada was teruggekeerd, begon hij met de voorbereidingen voor 'de Dag van de Korte Film' die op 5 oktober 1975 in het Haagse congresgebouw met succes plaatsvond.
Via Peter Brouwer, die hij in 1967 had geholpen met een remake op 16mm van zijn 8mm scholierenfilm over reclassering, Een feestdag, leerde Crama de Haarlemse schilder, graficus en filmer Gerrit van Dijk kennen. Gedrieën maakten zij met eigen middelen Butterfly R.I.P. 1975 (1972), een korte animatiefilm over een vlinder die slachtoffer wordt van de oprukkende verstedelijking en als versiering aan de wand van een flat eindigt. Op eenzelfde manier als bij de films van Gerrit van Dijk, dus zonder overheidssubsidie, produceerde Crama korte animatiefilms van Ronald Raaijmakers, Opera Mechanica (1973) en Niek Reus, Zelfportret (1974). De laatste was een remake op 35mm van een eerdere studentenfilm. Zo werd Crama al snel gezien als een voorvechter voor dit genre.
Vanaf de oprichting in 1973 was Crama lid van Holland Animation, maar pas in 1975 ging hij zich actief met Holland Animation bezighouden. In de vereniging waren medewerkers afkomstig uit de Toonder Studio’s, animatiefilmers van de nieuwe lichting, studenten en zelfs enthousiaste amateurs verenigd. De indruk overheerste dat Holland Animation bovenal een gezelligheidsvereniging was. Crama wilde daar verandering in brengen. In november 1975 werd hij tot voorzitter van de vereniging gekozen en bleef dat twee jaar lang. Op zijn program stond een actievere aanpak van de behartiging van ‘de creatieve (en indirekt ook de materiële) belangen van de leden’, onder meer door erkend partner te worden in het overleg met de overheid en de andere beroepsorganisaties. Vanaf 1982 werd een groot deel van de animatiefilms, waar Crama bij betrokken was, geproduceerd via de Stichting Holland Animation. De stichting was opgericht naar aanleiding van discussies binnen de Vereniging Holland Animation over de toekomst van de animatiefilm in ons land. Het was de bedoeling om met stichting Crama een solide basis te verschaffen voor de productie en distributie van niet-commerciële animatiefilms. Namens de vereniging werden twee leden benoemd in het bestuur van de stichting en in de doelstellingen stond uitdrukkelijk vermeld: ‘het steunen van de Vereniging Holland Animation bij de uitvoering van haar activiteiten’. Crama werd als directeur aangesteld. Hij trad in die hoedanigheid tevens op als uitvoerend producent en distributeur.
Tot en met december 1997, toen de stichting 15 jaar actief was, waren er 29 titels van 17 verschillende filmmakers gedistribueerd in Nederland en 29 andere landen. Aan het eind van 2001, vlak voor de overgang naar de euro, had de stichting een half miljoen gulden omgezet in de distributie van korte animatiefilms. Daarmee kon de animatiefilm de vergelijking met de ‘export’ van andere Nederlandse filmgenres (documentaires en speelfilms) met glans doorstaan.Na twintig jaar werd de Stichting Holland Animation op 31 december 2002 officieel ontbonden.
Filmcriticus Hans Beerekamp heeft Crama eens gekarakteriseerd als de ‘éminence grise van de Nederlandse animatiefilm’. Ook is de kwalificatie van godfather gevallen, bijvoorbeeld toen de verhoudingen tussen Crama en de Vereniging Holland Animation op een dieptepunt waren beland. De opvattingen van Crama over wat filmproductie inhoudt, passen eigenlijk niet in de Nederlandse traditie. Welbeschouwd is hij een producent in de betekenis die John Grierson aan deze functie gaf: een organisator van creativiteit die tussen filmmaker, overheid en samenleving staat.
In 2004 is een overzicht van het werk van Nico Crama gepresenteerd tijdens het Nederlands Filmfestival. Bij dit programma is een boek verschenen met een beschouwing van het werk van Crama door Bert Hogenkamp en een volledige filmografie.
Prijzen en onderscheidingen
Ridder in de Orde van Oranje-Nassau (1994).
Erelid Nederlandse Beroepsvereniging van Film- en Televisiemakers NBF uitgereikt ‘op grond van zijn bijzondere verdiensten voor de Nederlandse film’. (1996)
De Chapeau!, de speciale prijs van de Vereniging Holland Animation, overhandigd op het Holland Animation Film Festival 1996