Het begin
Het begin De rol die in techniek geïnteresseerde amateurs hebben in de ontwikkeling van de radio kan haast niet worden onderschat. Zoals op ieder nieuw terrein van wetenschap zijn er altijd enkele onderzoekende geesten aan het werk geweest om radio te ontwikkelen. Zodra er resultaten geboekt worden komt er een enorme toename van activiteiten op gang. Wanneer ook het commerciële belang duidelijk wordt neemt de industrie het initiatief en komen de nieuwe ontwikkelingen beschikbaar voor het publiek. Met de ontwikkeling van de media is het niet anders gegaan. In het begin van de twintigste eeuw ontwikkelt zich een forse activiteit in de “aether”. Draadloze telegrafie is de uitkomst voor communicatie tussen twee bewegende objecten of een bewegend object en een vast punt. De onderzoekingen van Marconi (1874-1937) zijn hier van groot belang. Behalve Marconi staan nog meer onderzoekers aan de wieg van ons huidige mediasysteem: Samuel Morse, een portretschilder, bedenkt het Morse-alfabet, David Hughes, muziekleraar, is al voor Marconi zichtbaar wordt, bezig met proeven met de koolmicrofoon en zend- en ontvangproeven. Benjamin Franklin is druk met onderzoek naar het verschijnsel statische elektriciteit; Otto von Guericke is burgemeester van Magdeburg en ontwikkelt de elektriseermachine en tandarts Mahlon Loomis bestudeert de werking van antennes. In ons eigen land zijn de elders beschreven Jan Corver en Hans Henricus Schotanus à Steringa Idzerda met de toepassing van al deze uitvindingen aan het werk om een werkende omroepzender te realiseren. Allemaal hebben ze hun steen(tje) bijgedragen aan de ontwikkeling van de draadloze telefonie in het begin van de twintigste eeuw. In het begin zijn de prestaties van de zenders en ontvangers nog maar beperkt. De uitvinding en snelle ontwikkeling van de radiolamp versnelt het proces. In Amerika zijn Fessenden en de Forest actief, in Engeland ontwikkelt Fleming de triode. Hun lampen worden ingezet om in de zender een stabiele draaggolf op te wekken en om deze te moduleren. In ontvangers wordt de lamp ingezet voor de detectie en versterking.
In het najaar van 1917 begint het Philips Natuurkundig Laboratorium in Eindhoven een onderzoek naar de fabricage van triode lampen. Men is daartoe op een informele wijze aangezet door de destijds eerste en enige Eindhovense radio amateur Walter Kerssemakers, De constructie van deze lampen, waarvan er in de periode 1918-1921 naar schatting 6000 zijn gemaakt, berust op een glasbuis waarin een elektroden systeem bestaande uit een V-vormige gloeidraad met ter weerszijden twee zig-zag gevormde roosters en twee vierkante anode plaatjes is onder gebracht. De elektroden zijn opgebouwd op twee glasknepen waarvan er één de gloeidraad draagt en de tweede de roosters en de anoden. Deze lampen werden bekend als Philips Ideezets. Zij speelden een sleutelrol in de pionierfase van onze omroep. Er is einde 1917 nog een tweede plek in Nederland waar aan de fabricage van triodes wordt gewerkt. De gloeilampen fabriek Holland te Utrecht sluit een contract onder geheimhouding met de Genie voor het namaken van een lamp van het type EVN 94 die in een geïnterneerd Duits watervliegtuig is aangetroffen. Het Nederlandse publiek kan in Maart 1918 voor het eerst kennis maken met het fenomeen radiolamp. Op de eerste Nederlandse radio tentoonstelling in de zalen van de Haagse Dierentuin demonstreert de Bredase technicus Leonard Bal een met een radiolamp werkende ontvanger.
Allengs stijgt de vraag naar hogere vermogens en de koeling van de hoogvermogen zendlampen wordt een probleem. Voor de koeling gebruikt men water. Nu zijn water en elektriciteit twee onverenigbare elementen en de afsluiting van de waterdragende delen van de zendlamp is zeer kritisch. Door gebruik te maken van chroomijzer als verbinding tussen glas en metaal worden goede resultaten bereikt met de lampkoeling. Nu men met vermogens van enkele kilowatts kan gaan werken breekt een nieuwe fase in de ontwikkeling aan. De tijd van pionieren is voorbij.