Herman van der Horst
Naam | Herman van der Horst |
Geboren | Alblasserdam, 30 december 1910 |
Gestorven | Haarlem, 8 januari 1976 |
Functies | Cameraman, Documentairemaker |
Bekend van | 't schot is te boord, Houen zo!, Prijs de zee, Faja lobbi |
Periode actief | 1942 - 1976 |
Werkt samen met | Nol Binsbergen, Greet van der Horst-Admiraal |
Trivia | wint Staatsprijs voor Filmkunst 1955 met Vieren maar; wint Staatsprijs voor Filmkunst 1959 voor Prijs de zee |
Herman van der Horst in de media Oeuvre van Herman van der Horst |
Herman van der Horst is een perfectionist die het liefst in zijn eentje werkt, met alleen zijn vrouw Greet in de buurt. Net zo als hij dagen kan wachten totdat de wind met het juiste ritme een veld vol gerst in beweging brengt, zo kan hij ook nachtenlang sleutelen aan beeld- en geluidsmontage, voordat hij eindelijk tevreden is. Legendarisch zijn ook zijn bezoeken aan de projectiecabines van bioscopen waar zijn films draaien; altijd met het verzoek aan de operateur om de volumeknop nog verder open te draaien. Zijn filmstijl past prima bij de wederopbouwtijd maar wordt in de jaren zestig achterhaald door de maatschappelijke veranderingen.
In het gereformeerde milieu waar Herman van der Horst in opgroeit, is bioscoopbezoek taboe. Naar eigen zeggen is hij dan ook de twintig al ruim gepasseerd voordat hij zijn eerste film ziet: de Hollywood productie Trader Horn (1931), een kruising tussen een natuurfilm en een avonturendrama, die op locatie in de binnenlanden van Afrika is opgenomen. Van jongsaf is Van der Horst geïnteresseerd in de natuur. Zo tekent hij graag vogels. In de tweede helft van de jaren twintig verhuist het gezin van Kinderdijk naar Beverwijk, waar zijn vader een baan bij de Hoogovens krijgt. Nadat hij de Handelsschool heeft afgerond, enige tijd op de loonadministratie van de Hoogovens heeft gewerkt en zijn dienstplicht heeft vervuld, gaat Van der Horst de kost verdienen als boekhouder. Hij verzorgt de administratie voor verschillende ondernemers, o.a. voor slagerij Admiraal, waar hij zijn toekomstige vrouw Gré leert kennen.
Naast zijn werk als boekhouder start hij een atelier in Velsen voor het opzetten van vogels. In navolging van bekende ‘vogelaars’ als Ad. Burdet, Jan P. Strijbos en Nol Binsbergen ontdekt ook Van der Horst de voordelen van de fotocamera. Hij wordt een regelmatig bezoeker van Texel dat dan ‘vogeleiland’ bij uitstek is. In 1941 wordt hij benoemd tot directeur van Texels Museum (nu: EcoMare), als opvolger van de oprichter, de oud-onderwijzer Hendrik Jan Kraai, die onverwacht is overleden. Van der Horst laat 25 diorama’s ontwerpen van ‘de voornaamste karakteristieke Texelsche landschapsvormen’. Verder wil hij een collectie van foto’s en films aanleggen. Samen met Nol Binsbergen, van wie hij veel heeft opgestoken op het gebied van de vogelfotografie, begint Van der Horst aan het maken van de film Texel, de parel der Waddeneilanden, die wordt gefinancierd door Texels Eigen Stoomboot Onderneming (TESO). Daarnaast werkt Van der Horst in zijn eentje aan een film over de metamorfose van rups tot vlinder. Net als Texel, Parel der Waddeneilanden wordt Metamorphose pas na de bevrijding in roulatie gebracht, als Van der Horst het Texels Museum al weer heeft verlaten.
Voor het ontwikkelen en afwerken van deze films maakt Herman van der Horst gebruik van de faciliteiten van Multifilm in Haarlem. Hij voelt zich helemaal thuis bij dit bedrijf. Voor Metamorphose mag hij gebruik maken van micro-opnamen die zijn opgenomen door J.C. Mol, de oprichter van Multifilm, die de oorlogsjaren in Nederlands-Indië heeft doorbracht. Mols plaatsvervanger Eduard Verschueren maakt deel van het kunstenaarsverzet. In juni 1945 is Verschueren een van de initiatiefnemers tot de oprichting van de Nederlandsche Werkgemeenschap voor Filmproductie (NWF) met als doel om de ideeën over een nieuw filmbestel in de praktijk te brengen. Het pand van Multifilm wordt de thuisbasis voor de NWF. De meeste leden van de werkgemeenschap hebben al vóór de oorlog hun sporen op filmgebied verdiend.
Hoewel er nog geen enkele film van hem in het openbaar is vertoond, wordt Herman van der Horst toch gevraagd zich als volwaardig lid aan te sluiten. Van het College van Algemene Commissarissen voor de Wederopbouw en later het Ministerie van Openbare Werken krijgt de NWF de opdracht om een reeks van korte documentaires over de wederopbouw te maken. Van der Horst werkt mee aan vier van dergelijke ‘wederopbouwfilms’. In tegenstelling tot veel NWF-producties is in zijn meest volwassen NWF-productie Ontluisterd land (1946) het gesproken commentaar tot een minimum beperkt. In deze film is een aanzet te herkennen tot de voor Van der Horst kenmerkende filmstijl, waarbij beelden en geluiden tot een ‘ciné-poème’ zijn gemonteerd.
Nadat de NWF in 1947 is ontbonden, gaat Van der Horst voor Multifilm werken. Al zijn films uit deze periode, meestal in opdracht gemaakt, hebben iets met de natuur te maken. De toonaangevende filmcriticus A. van Domburg is van mening dat Van der Horst teveel in een naturalistische weergave van situaties blijft steken, in plaats van een ‘geïnspireerd contrapuntisch spel’ van beelden en geluiden te presenteren. Opmerkelijk genoeg zouden de volgende, door Van der Horst zelfstandig geproduceerde documentaires zich juist wel door een dergelijk spel kenmerken. Ze kunnen prompt op grote waardering rekenen, zowel in Nederland als ook daarbuiten. In Cannes, waar Van der Horst met zijn wilde haardos en fluwelen baret als een nieuwe Rembrandt wordt binnengehaald, worden 't schot is te boord (1951), over haringvisserij op de Noordzee, en Houen zo! (1952), over de wederopbouw van Rotterdam, met hoofdprijzen bekroond. In Nederland krijgt Vieren maar! (1954), over de visserij, in 1955 de Staatsprijs voor de Filmkunst. Deze drie films kenmerken zich door een dynamisch beeldgebruik, een geluidsband ‘met pep’ en een meesterlijke montage. Net als zijn tijdgenoten (Bert Haanstra bijvoorbeeld) van wat wel de ‘Hollandse Documentaire School’ wordt genoemd, is Van der Horst niet in individuen geïnteresseerd. Voor hem zijn mensen vooral een metafoor.
In de tweede helft van de jaren vijftig is Van der Horst één van de meest gevierde cineasten in ons land. Als eerste is hij in het bezit van een zoomlens. Omdat hij bang is dat een aantal technieken door vakgenoten geïmiteerd zou worden, die hij met deze lens in Prijs de zee heeft toegepast, krijgt hij het in 1957 gedaan van Gijs van der Wiel, het hoofd van de RVD die hem de opdracht heeft verstrekt, dat de film niet eerder zou worden uitgebracht totdat hij van een reis door Suriname is teruggekeerd en de aldaar gemaakte kleuren opnamen tot een avondvullende documentaire heeft gemonteerd. Dat uitstel heeft overigens geen consequenties voor het succes van Prijs de zee (1959), een documentaire van twintig minuten over de Nederland, compleet met klievende molenwieken, ritmisch wuivende korenvelden en luid hamerende scheepsbouwers. Want deze film waarin Van der Horsts calvinistische ethos duidelijk speurbaar is, wordt in Berlijn onderscheiden met een Gouden Beer en in Nederland met de Staatsprijs. De première van de Suriname film, Faja lobbi (1960), wordt bijgewoond door koningin Juliana. Enkele weken later krijgt ook deze film in Berlijn een Gouden Beer. Er volgde een aantal films waarin Van der Horst zichzelf lijkt te herhalen. Midden jaren zestig lijkt de bron helemaal opgedroogd. Bovendien raakt de aanpak van de ‘Hollandse Documentaire School’ in discrediet bij de jongere generatie. Die vindt dat Van der Horst zich in Toccata (1968), over een jongen die op zoek is naar zijn poes in de Amsterdamse Oude Kerk, schuldig maakt aan ‘mooifilmerij’. Symbolisch is de afgelasting van de vertoning van de film in Cannes als gevolg van de Mei ’68, tot onbegrip van Van der Horst. Een come-back in de jaren zeventig met een groot project over muziek kan hij om gezondheidsredenen niet meer realiseren.